Ten Geleide

Over Neroterse kāl

Geschiedenis

Met deze uitgave willen de samenstellers een handreiking bieden aan al degenen die het dialect van Neeroeteren zorgvuldiger willen spreken, lezen en schrijven.

Het Limburgs in kaart gebracht


Het Limburgs wordt gesproken in België, Nederland en Duitsland. Met name in het overgrote deel van Belgisch en Nederlands Limburg, de Platdietse streek van de provincie Luik en aangrenzende gebieden in Noordrijn-Westfalen. Circa twee miljoen mensen spreken Limburgs. In Nederland is het Limburgs erkend als streektaal. In België weigert politiek Vlaanderen dit.

Het Limburgs of officieuzer Plat valt uiteen in meerdere dialectvarianten met elk hun eigen kenmerken, zonder dat er sprake is van een aanvaarde overkoepelende standaardvorm. Deze dialecten worden gesproken in het overgrote deel van zowel Belgisch als Nederlands Limburg. Er bestaan diverse taalkundige definities van de term Limburgs, het vaststellen van het precieze Limburgse spraakgebied is daarmee afhankelijk van welke definitie gebruikt wordt. Enkele in de aangrenzende gebieden in Duitsland traditioneel gesproken dialecten behoren taalkundig ook tot het Limburgs, maar deze dialecten groeiden sinds de 19de eeuw steeds meer naar de Hoogduitse cultuurtaal toe, terwijl de Limburgse dialecten in Nederland en België evenzo de invloed van het Standaardnederlands ondergingen.

Stoot- en sleeptonen


Bron: Wikipedia: tekst ‘Limburg’

Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van wat linguïstisch het hoofdkenmerk van het Limburgs is: het betekenis dragend verschil in toonhoogte.

Veel Limburgse dialecten maken gebruik van een verschil in toonhoogte als distinctief kenmerk, dat wil zeggen om een verschil in betekenis uit te drukken. Het Limburgse woord bein kan bij voorbeeld zowel ‘been’ (enkelvoud) als ‘benen’ (meervoud) betekenen. Deze woorden verschillen alleen in de toonhoogte waarop ze worden uitgesproken: het enkelvoud heeW een hoge vlakke sleeptoon, (geschreven: steīn), het meervoud een dalende stoottoon (geschreven: stein). Toonverschillen in het Limburgs worden verder onder andere gebruikt om verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord te maken, maar ook om woorden te onderscheiden die in het Nederlands gelijkluidend zijn. Zo wordt in veel Limburgse dialecten het voorzetsel bij onderscheiden van de naam van het insect doordat de eerste een sleeptoon heeW ( geschreven biē) en de tweede een stoottoon (geschreven: bie).

Het betreft hier een voor de West-Europese talen een unieke eigenschap. Het Limburgs lijkt hiermee een beetje op bekende toontalen als het Chinees, maar is wat minder extreem. Waar Chinese dialecten vier, vijf en volgens sommigen wel zes verschillende tonen onderscheiden, heeW het Limburgs er maar twee. Bovendien worden de tonen in het Limburgs alleen gerealiseerd op de lettergreep met de hoofdklemtoon in het woord. Limburgs is dus - net als het Lets, Servo-Kroatisch, Sloveens en ttweeds – geen echte toontaal, maar een taal met toonaccent.

Enkele Voorbeelden

StoottoonSleeptoon
bie (bij)biē (bij)
stein (stenen)steīn (steen)
bein (benen)beīn (been)
moor (vr. konijn)moōr (muur)
kieke (kuiken, kijken)kiēke (keuken)
knien (konijnen)kniēn (konijn)
noew (nieuw)noēw (nu)
noets (nieuws)noēts (nooit)
ich sniej (ik snij)sniē (sneeuw)

Spelling van het Neeroeters dialect

Om het Neeroeters dialect terug leven in te blazen, niet verloren te laten gaan en te bewaren voor het nageslacht, hebben we in dit document alle klanken weergegeven met de gehanteerde schrijfwijze. Alhoewel er geen verplichte schrijfwijze is voor dialecten zijn de richtlijnen van de algemeen aanvaarde ‘spelling 2003 voor de Limburgse dialecten’ uitgangspunt geweest bij het documenteren. We hebben de klanken en woorden van 1950 aangehouden. (Bakkes, P., e.a., 2003)

1. Klinkers

Deze klinkers zijn hetzelfde als in het Nederlands.

• de e vanges (gist), kletske (overschotje)
• de ee vanpëpere (papieren), beekske (boekje), veer (vier)
• de a vankalder (kelder), maalplagk (zakdoek)
• de aa vangaat (gat), blajer (bladeren), gape (gapen)
• de o vansjolk (schort), mogge (mogen)
• de oo vanbook (boek), vore (voederen)
• de i vaninins (ineens)
• de ie vankiendsje (kindje), pien (pijn), snieje (snijden), knieje (knieën)
• de oe vanzoepe (zuipen), doem (duim), koesj (varken)
• de doffe evan bervës (barrevoets), zjënderm (gendarme), ëweg (wij zijn weg)

Bijzondere klinkers zijn:

• de è vanbèd (bed), vèsse (ww. vissen), dèrpel (dorpel)
• de ē van’n hēl priemke (een hard pruimpje), gēldj
• de ê vanbrêgke (bruggen), stêk (stuk), zêgk (sokken)
• de eē vanveēr (vuur)
• de ao vanmaon (maan), gaon (gaan), paol (paal), jaomer (jammer)
• de ae vanlaeve (leven), paerd (paard), vaerdig (klaar)
• de ā vanplānk (plank), lānk (lang), dāmp (damp), kāl (praat)
• de aā vanzwaāk (zwak)
• de ó vanhónd (hond), zón (zon), brók (broedhen)
• de ō vanvōl (vol)
• de oō vanmoōr (muur), zoōr (zuur)
• de oē vannoēt (noot), woēne (wonen)
• de oeë vanoeët (uit), doeëjer (dooier), zoeëplap (dronkaard)
• de ī vanzīmp (iemand die blijft zagen), pīn (pin)
• de ieë vankieëre (borstelen), mieëwe (meeuwen), snieëje (sneeuwen)
• de iē vansniē (sneeuw), viē (vee), twiē (twee), liēw (leeuw)

Na een korte klank schrijven we een dubbele medeklinker, net als in het Nederlands: latte (latten), denne (dennen), pikke (stelen), volle (volle)

De lange klanken (aa, ee, oo) worden in open lettergreep, net als in het Nederlands, in het Neeroeters met een enkel teken geschreven: grave (graven), breve (brieven), goje (goede).

2. Tweeklanken

• de ou vanoug (oog), loupe (lopen)
• de oū vanoūch (ook), doūf (doof), roūw (rauw)
• de ei vanbleik (bleek), heivers (naar huis), bein (benen), stein (stenen)
• de eī vansteīn (steen), beīn (been)

In het Neeroeters schrijven we nooit ‘au’ (flauw) omdat ‘au’ in het Neeroeters als ‘aw’ wordt uitgesproken. We schrijven enkel ‘ou’ zoals in oug (oog), rouk (rook).

Hetzelfde geldt voor ‘ij’. In het Neeroeters wordt ‘ij’ uitgesproken als ‘ie’. We schrijven dus altijd ‘ei’ zoals in zeiver (zever, flauwe praat), heivers (naar huis).

3. Medeklinkers

De medeklinkers zijn hetzelfde als in het Nederlands.

Bijzondere medeklinkers zijn:

• de gk van zêgke (zeggen), brêgke (bruggen) Maar we schrijven ich zêk (ik zeg), miene rêk (mijn rug)

• de sj van sjoon (schoenen), sjieëve (schijven), sjrieëve (schrijven)

• tj en dj geldj (geld), gemeintj (gemeente)

• Bij woorden als zejje (zaaien), mejje (maaien) schrijven we gezejdj (gezaaid), gemejdj (gemaaid).

• Woorden eindigend op -en worden in het Neeroeters zonder de -n geschreven en wordt de -e automatisch dof uitgesproken. Dus: loupe (lopen), spieële (spelen), brêgke (bruggen).

• Staat een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord dat met een klinker begint, dan schrijven we de eind-n wel. Dus: ‘ne vollen immer (een volle emmer), ‘ne kawwen aerpel (een koude aardappel).

• Woorden als kerk, melk of dorp worden vaak met een e-achtige klank uitgesproken: kerrek, mellek, dorrep. Deze klank wordt, net zoals in het Nederlands, in ons dialect niet geschreven: kèrk, mèlk, dèrp.

• Alle voor- en achtervoegsels, zoals ge-, be-, ver-, te-, -es, -el, -em worden vanzelfsprekend uitgesproken met doffe e: bezēj (besef), berves (blootvoets), gewawwel (gepraat), tegooi (goed), verstoeëte (verstoten), resem (reeks), vroumes (vrouw)

• Klinkers klinken anders voor een -k, -ch of -g.

• Als een woord in het Nederlands aan het eind een ‘d’ heeft, blijft die ook in het Neeroeters bewaard. Is het in het Nederlands geen woord met ‘d’, dan schrijven we doorgaans een ‘t’, want die klinkt daar ook. Dus: hónd (hond) maar versjèt (vork)

4. Het woordje te

De onbeklemtoonde vorm van dich (jij) is te. Dit is één woord dat los wordt geschreven.

Dus: geis te (ga je), deis te (doe je), es te wils (als je wil)

5. Lidwoorden

In het Neeroeters dialect bestaat nog een duidelijk onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Dat onderscheid komt ook terug in de lidwoorden: eine, ein, het. De verkorte vorm van deze lidwoorden wordt gespeld als ‘ne, ’n, e, ‘nen en ‘t.

‘ne stool (een stoel), ’n doēs (een doos), e maegtje (een meisje), ‘nen awwe mins (een oude man), ’t pekske (het pakje).

Ook bij de aanwijzende voornaamwoorden die en dat wijzigt de uitspraak voor vrouwelijk, mannelijk en onzijdig.

dae mins (die man), die vrouw (die vrouw), det kindj (dat kind)

6. Woorden afkomstig uit andere talen

Woorden die het Nederlands recent uit vreemde talen heeft overgenomen, worden ook in het Neeroeters zo veel mogelijk ongewijzigd geschreven. Woorden die niet bestonden in 1950 zullen we niet vermelden in onze lijst. Dus: computer, chirurg, jury, chatten, courgette.

7. Ontronding

In de streek Bree, Neeroeteren, As, Bilzen tot Schulen (ook wel 'gebied van de ontronding' genoemd) ontstond het fenomeen ‘ontronding’ waarbij voor bepaalde klanken de lippen rond naar wijd opengetrokken worden. Zo wordt het woord ‘groen’ in het dialect uitgesproken als ‘green’.

Het ontrondingsgebied is de laatste 20 jaar ingekrompen. Neeroeteren zit er nog steeds in, maar is - zeker door de fusie met Maaseik - ook steeds meer naar het Maasland gericht. Er is een tijd geweest dat het mode was en charmant klonk, maar tegenwoordig wordt er eerder op neergekeken vanuit de Maaslandse dorpen en steden, waar niet ontrond wordt. Daardoor is er een apalvingsproces bezig. Weinig mensen zullen nog "pint" zeggen tegen een punt. Het dialect heeW zich altijd verrijkt door ontleningen. Zo hebben we woorden overgenomen vanuit het Latijn, het Duits en het Frans. Ook vanuit andere naburige regio’s hebben we woorden ontleend waardoor we bij sommige klanken geen ontronding gebruiken, zoals autobus. Een eigen dialectwoord bestond indertijd niet omdat het woord niet echt voor kwam in ons dorp. Voor deze woorden - die niet overeenkomen met het ontrondingsfenomeen - hebben we geen aparte schrijfwijze. Een ‘u’ wordt in ons dialect meestal een ‘è’ (vb. kolenbus wordt koeëlebès). Een autobus wordt in ons dialect een ottobus.

8. Werkwoorden

In de app worden bij de werkwoorden: stam, verleden tijd en voltooid deelwoord genoemd. Maar in het Neeroeters is de gebiedende wijs bij sommige werkwoorden gans anders. Bv. gaon: ich gaon, dich geis, ich ging, dich góngs, ich bèn gegange, en dan is de gebiedende wijs: gank heivers!

Blieëve: ich bliēf, dich bliefs, ich blaef, dich blaefs, ich bèn geblieëve, blief hieë!

Zitte: ich zit, dich zits, ich zaat, dich zaots, ich heb gezaete, zèt dich!

Zwieëge: ich zwiēg, dich zwiegs, ich zwaeg, dich zwaegs, ich heb gezwiēge, zwieg ste!

Doōn: ich doon, dich deis, ich deeg, dich deegs, ich heb gedaon, doōg det!

Download dit document in PDF versie